Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8633

Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802700/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest (hierna: het college) het verzoek van [appellanten, hierna: appellant] om planschadevergoeding afgewezen.


Uitspraak

200802700/1. Datum uitspraak: 31 december 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], beiden wonend te Oegstgeest, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 februari 2008 in zaak nr. 07/3646 in het geding tussen: [appellanten] en het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest (hierna: het college) het verzoek van [appellanten, hierna: appellant] om planschadevergoeding afgewezen. Bij besluit van 3 april 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 29 februari 2008, verzonden op 6 maart 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.A. Meijer, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van deze wet schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. 2.2. [appellant] heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om een besluit op het verzoek om planschadevergoeding te nemen; de bevoegdheid hiertoe komt volgens [appellant] uitsluitend toe aan de raad van de gemeente Oegstgeest. 2.2.1. Ingevolge artikel 10:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt delegatie slechts indien in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. Ingevolge artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad van de gemeente, voor zover thans van belang, aan het college bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. 2.2.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college bevoegd was tot het nemen van een besluit op het door [appellant] bij brief van 4 maart 2005 ingediende verzoek om vergoeding van planschade. Anders dan [appellant] betoogt, biedt artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet de ingevolge artikel 10:15 van de Awb vereiste wettelijke grondslag voor de overdracht bij raadsbesluit van 27 maart 2003 aan het college van de bevoegdheid van de raad van de gemeente Oegstgeest om te beslissen op planschadeverzoeken die vóór 1 september 2005 zijn ingediend. Dit betoog faalt derhalve. 2.3. [appellant] heeft gevraagd om vergoeding van de schade die, naar wordt gesteld, is ontstaan als gevolg van het besluit van het college van 22 augustus 2001 waarbij vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de WRO van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan is verleend voor de verbouw en uitbreiding van de woning op het perceel [locatie] te Oegstgeest (hierna: het perceel). Deze uitbreiding beslaat een oppervlakte van 30,8 m² en is reeds verwezenlijkt. 2.4. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij dient te worden uitgegaan van een maximale invulling van de planologische mogelijkheden. 2.5. Op het perceel rust ingevolge het op 15 december 1983 door de raad van de gemeente Oegstgeest vastgestelde en op 19 februari 1985 door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland goedgekeurde bestemmingsplan "De Kwaak" de bestemming "Vrijstaande woningen met bijbehorende erven" en "Tuin". Op gronden met deze bestemming mogen, voor zover thans belang, woningen worden uitgebreid tot op de perceelsgrens. 2.6. Het college heeft het verzoek van [appellant] voorgelegd aan Zuidweg Ruimtelijk Advies (hierna: Zuidweg). Zuidweg heeft in zijn advies van 24 juli 2006 een vergelijking gemaakt tussen bestemmingsplan "De Kwaak" en de planologische situatie die door de bij besluit van 22 augustus 2001 verleende vrijstelling is ontstaan. Volgens het advies was de op het perceel verwezenlijkte uitbouw voor zover deze een oppervlakte heeft van 15 m2 en voor zover deze is geplaatst op de grens met het perceel van [appellant] op grond van bestemmingsplan "De Kwaak" mogelijk. Derhalve kon ook op basis van dit bestemmingsplan reeds sprake zijn van verminderd woongenot, inkijk, aantasting van de privacy en aantasting van het uitzicht uit de voortuin en zuidelijke zijtuin. Aangezien de verleende vrijstelling volgens Zuidweg hierin geen verandering brengt, lijdt [appellant] als gevolg van het verlenen van die vrijstelling geen planologisch nadeel. Het college heeft dit advies gevolgd en aan het besluit van 11 mei 2005 ten grondslag gelegd. 2.7. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat als gevolg van de bij besluit van 22 augustus 2001 verleende vrijstelling planologisch nadeel wordt ondervonden, faalt dit betoog. Aangezien de vrijstelling betrekking heeft op het deel van de uitbreiding met een oppervlakte van 15,8 m2 dat aan de andere zijde van het perceel is verwezenlijkt en waarop [appellant] geen uitzicht heeft, brengt het verlenen ervan geen verandering in de door Zuidweg getrokken conclusie. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college het advies van Zuidweg aan zijn besluit van 11 mei 2005 ten grondslag kon leggen. 2.8. Voorts heeft [appellant] aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte de hiervoor bedoelde vrijstelling heeft verleend. De rechtbank heeft hierbij, naar wordt gesteld, ten onrechte privaatrechtelijke regelgeving niet mede bij de beoordeling van hun beroep betrokken. 2.8.1. Ook dit betoog faalt. Deze gronden hebben slechts betrekking op de bij besluit van 22 augustus 2001 verleende en inmiddels in rechte onaantastbaar geworden vrijstelling en bouwvergunning. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat dit besluit niet ter beoordeling kan staan bij de beoordeling van het verzoek om planschadevergoeding. 2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groenendijk lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008 164.